Графични страници
PDF файл
ePub

En 't zoenbloed der genade in trotfche drift verfmaan,

Maar bidt Zijn liefde en wraak met onderwerping aan.

Doch zaagt ge op Patmos ftrand uit woefte fteen rotskloven, Op Goddelijk gezag de tijdgordijn verschoven

En 't Godsrijk opgedaagd in 't glorierijk verfchiet,
Joännes, ook uw naam behoort in 's Christens lied,

Daar 't in verwachting op die toekomst, uit dees dampen
In dank ten hemel ftijgt, verwakkerd door de rampen.
Gy, voor 't oprechte hart aandoenlijk Heilprofeet,
Bemoedigt, troost, en fterkt in 't overwicht van 't leed,

Daar Hel en Ongeloof met blinkende banieren

Op de onderdrukte Kerk hun krijgstriomfen vieren,
En wie hun moedwil, wie hun gruwelleer weerstaat,
Vervolgen met een vloek die God voor 't voorhoofd flaat.

Waar heen, balddadigen, van helfchen hoogmoed dronken, Bevoorrecht kroost van 't flijk, maar aan u-zelv' ontzonken, Bestrijders van u-zelv? Verachtlijk wangeflacht,

Dat naar de toomen grijpt der Godlijke Oppermacht
C

[ocr errors]

En krijg voert tegen Haar, met opgeftoken vanen!
Met eigen zweet gevoed, gedrenkt met eigen tranen,
En wriemlende als 't gewormt dat door de kleiaard boort,
Sleept ge in uw duiftre nacht het vloekvolle aanzijn voort,
Dier Helmacht tot een prooi, die, om uw hoofden gierend,
Zich klemmende om uw borst, en door uwe aders zwierend,
U-zelv in 't hart verflindt, en van den Hemelzoon

Niet overliet dan 't dier, der Duivlen fpel en hoon!

Wat doet ge? 6 Keer, ja keer. Doch neen, daar is geen keeren,

En de afval moet zich-zelv in eigen bloed verteeren,

Vergeefs door plaag op plaag gewaarschouwd van omhoog.
Natuur, vervallen, weent, en met de dood in 't oog
Roept ze, in al 't fchepfel, tot bevrijding van de banden,
Waar in ze omwikkeld, kwijnt, en reikt de dorre handen
Ten hemel aarde en zee en luchtstroom zijn beroerd.
Geen oogst of winter meer, in 't jaargareel gefnoerd,
Neemt beurtverwisfling waar; maar uit het jok gebroken,
Grijpt in die woestheid deel, waarvan alle aders koken,
Schudt orde en teugels af met heel 't gefchapendom,
En de oude chaös van verwarring keert weêrom.

Met

Met recht! Het Godlijk Woord, moedwillig aangevlogen,
Verbergt zich voor eene Aard, de prooi van Hel en logen,
Ja, 't onberisplijk Woord dat licht en ordning fchiep,
Den mensch uit klei bootfeerde, en tot Zijn Hemel riep,
Wordt van den throon gebonsd door opgezwollen wormen,
Vermeten, met hun kracht dien hemel in te ftormen,

En trotfende alle macht en wrakende alle wet,

Dan die 't verdwaasde hart zich zelv' ten richtfnoer zet.

[ocr errors]

Wien alle macht behoort in Hemel en op aarde,

Diens weldaad flaat men af, vervuld van eigen waarde.

"

Geen bloed van Jezus meer! geen losprijs van Zijn hand!”

Ja weiger, zinloos volk! Dien 's aardrijks Dwingeland
Op 't fpoor van wien gy holt! - Beproef het, red u-zelven!
De starren zwijmlen reeds aan 's Hemels topgewelven;
De bodem waar ge op treedt, dreunt onder u, en zucht;
De heldamp mengelt zich aan 't dampbad van de lucht;
De vuurgloed onder de aard verwrikt heur grondpilaren,
En zendt verwoesting uit by gantfche legerfcharen ;
De baaiert wordt vernieuwd. De Schepper van 't Heelal

(Ervaart het!) laat u los, en de aardkloot ijlt ten val.

[blocks in formation]

Erkent in 't cind Zijn hand, gevoelt de kracht der flagen!

Maar 't fchuldige geflacht eischt meer, eischt fterker plagen. Welaan! Zy naadren; ja zy rukken ftormend aan,

En 't lasterziek geflacht wil reddingloos vergaan!

Joännes! welk een troost in uw gewijde bladeren!
Wy zien den dag van wraak, maar Jezus zege naderen!
Wy fiddren, en helaas! ons lijden groeit

maar ach,

Al valt ons 't zwoegen hard, Hy-zelf verkort den dag.

Gy toonde ons 't Godlijk boek dat 's warelds noodlot regelt,

Door 't bloedige Offerlam voor 's Vaders throon ontzegeld.
Wy zagen Jezus Kerk, verwinnaar opgetreên,

In bloed en ftrijd verward, door vijf paar eeuwen heen,
Door overvloed en rust in aardfche zorg verwikkeld,
En dood en afgrond tot haar ondergang geprikkeld.
Wy zagen 't pardeldier zich heffen uit den vloed,
En 't tal van hoofden, vol Godslastring, zat van bloed,
Zijn vloeken tegen 't Rijk van Gods Gezalfde brommen:
Ja zelfs den rambok, ftout uit 's aardrijks buik geklommen,
Heel de aard verneedren voor zijn machtbeeld:- ja, nog meer!

Wat

Wat rest er! alles nog valt voor het monster neer,

En drinkt zich dronken aan den gruwbren tooverbeker
Der Volk- en Vorftenboel, en fpot met ftraf en wreker.
Volvoer uw werk, o God, o ruk den voorhang af!
Voor d' adem van Uw mond verftuiv' het Helfche kaf!
Ja, Babel werd geftoord, maar anders moet zy vallen!
Verwoest, herrijst zy weêr en fchaart haar duizendtallen;
De Draak regeert nog; maar het Heilig paar herrees,
Dat tegen 's afgronds kracht zijn Hemellast bewees!
Zy leven om niet weer te fterven, ja zy leven,

[ocr errors]

En, zwijgend doen zy zelfs het woedend aardrijk beven.
Wy hooren naar hun ftem, naar de uwe, Heilprofeet;
Maar moog Hy die aan 't kruis den zwaren ftrijd volftreed,
Ons fterken!
Mogen we uit uw zegenvolle blaaren
Steeds balfem voor ons hart, in dees verdrukking gaåren,
En weigren 't voorhoofd aan het merk van 't vloekgezag!
Beware ons de Almacht in dees duiftren jammerdag,

En waken we aan den rand van 's afgronds open kaken!
Mogen we in den nood den Heiland nooit verzaken!
Die nood klimt hooger, ja, maar 't klimmen van de smart

[blocks in formation]
« ПредишнаНапред »