NEGERINNENZANG IN AFRIKA. By de vergasting van MUNGO PARK. De ftormwind buldert langs de vlakte, gromt, en loeit, De regen plascht zich uit in dichte waterbaren; De Vreemdling, gants doornat en ademloos vermoeid, Ziet naar een fchuilplaats om by onze palmenblaâren. Kom, Vreemdling, afgemat en zwak! En zet u onder 't gastvrij dak! Hy heeft geen Moeder, ach! om hem met melk te laven, Geene Ega die hem brood berei'! Rampzalige ach! neem onze gaven, En zie de tranen die ik fchrei! N He Hoe trillen zijn verkleumde leden ! Hoe hangt hem 't machtloos hoofd op de eng geprangde borst! Mijn zuster, lesfchen wy zijn dorst, De Hemel voerde hier zijn fchreden! Schrei met my, lieve zuster, fchrei: Hy heeft geen Moeder, ach! om hem met melk te laven! Terwijl ik u het maal berei! Kom, fpreiden wy de ontrolde biezen (*) Ten leger aan den zoon der fmart, En fterken met een beet zijn halfbezwemen hart; En dekken wy zijn kniên met zachte lamm'renvliezen. Hy heeft geen Moeder, ach! hy heeft geen teedre Gade, Die d'arme 't hongrig hart verzade; Geen zuster, die hem 't leger fprei'! (*) De biezenmat.; Kom, Kom, zwerver, kom en leg u neder, Geniet den balfem van de rust! De flaap hergeve u kracht en nieuwe levenslust; Maar 't ftille of hou' met buldren aan, Ons hart zal kalm voor u als voor een broeder flaan. Neem hier, ja neem uit deze handen EIGENLIEFDE. Frix is op zich zelv' verliefd. Haatlijk wordt dit uitgebriefd; Doch wat praat gy, domme Leeken? In Narcisfus beek gekeken, Dit is 't al. En was de Echo niet bezweken Of door vroeger liefde ftom, Zeker zou zy niet ontbreken Zijn verdiensten uit te fpreken, En dan wisten we ook waarom? 1821. GE GENOEG. In this the art of living lies, To want no more than may suffice, And make that little do. COTTON. Vergaap u niet aan 's warelds schijn. Het noodigst flechts benoodigd zijn, Maakt WEINIG tot GENOEG. 't GENOEG hangt aan 't verkrijgen niet, Noch 't rijk zijn aan het VEEL; En 't geen door 't wangebruik vervliet, Behoort niet tot ons deel. N3 Maar |