PRINS WILLEM DE TWEEDE. De minnelijkste Vorst, de hoop van 't Vaderland, Als lang begrimde prooi van dollen Vorstenhaat. Vergeefs behield Gods hand hem 't aangevochten leven; Een vloekbre Nesfus gift (*) doet monstertemmers fneven. Itaalje biê de dood in handfchoe, kelk, of fpijs; Hier reikt men ze openbaar op Nederlandfche wijs. 1822. (*) Een hemd, waardoor hem het gevaarlijke ziektegift der nog niet uitgezworene kinderpokjens ingeflagen werd. PRINS WILLEM DE DERDE. U roemt geens ftervlings mond, Bevrijder van Euroop, Van 't eerfte luchtgegolf dat in uw boezem floop, Van d' eerften firaal van licht waarop uw oog mocht ftaren, Vergeefs befchreide 't Volk met toegenepen ftrot En vlockte 't addrennest, uit Loeveftein gekropen 't Ver 't Verraad ftond op; de moord maakte aandag op uw leven; Doch vruchtloos: 't is God-zelf wiens beuklaar u behoedt; Geheel de Christenheid is vrij door uwen moed; Ons Vaderland herrijst in nooit gekenden luifter, En England dankt aan u het breken van zijn kluister; 1822. K DEN BENT IN CK, GRAVE VAN PORTLAND. Geen goud, geen rang, geen eer, die Bentincks trouw vergeldt! Hem danken wy 't behoud des Temmers van 't geweld. Waar flechts één oogenblik zijn waakzaamheid bezweken, Of 't ziekbed van den Vorst zijn hoede en oog ontrukt, Nooit had die dierbre Prins zijns Vaders lot ontweken (*), En Neêrland en Euroop ware eeuwig onderjukt. 1822. (*) Te weten: van by gelegenheid van de Kinderziekte om te komen. * PRINS WILLEM DE VIERDE. De brave en fchrandre Vorst, na vijf en dertig jaren Door wijsheid, moed, en zorg, gelenigd en gebluscht, Door 't heerfchen op elks hart, hersteller van de rust, 1822. K 2 PRIN |