Графични страници
PDF файл
ePub

Met ftut en rijzen fchrage en hemelwaart leer' stijgen,

Of omlei' waar de gloed van 't koeftrend zonnevuur
Met dubble ftovenskracht verdubbelt op den muur;

Of 't fchrale windgeblaas verwijder' van de loten

Of tengre bloefembot, vroegtijdig uitgefchoten;

Of boomgaard zuivre, of weide of teelland brake of mest'; Of 't beekjen 't fpoor ontfluit', waar 't dorstende akkers lescht; Den ouden ftam door 't ent verjeugdige in zijn takken,

De waterloot befnoei', de byfcheut af doe hakken;

De nijvre honigbie paleis en werkplaats vlecht',
Waarin zy 't vloeiend goud in zilvren raten legt;

De blanke lammrenkooi by 't licht der Westerftralen
Met purpren hemelwaas op verfche fneeuw zie pralen,
En nijverheid en vlijt, geftrengeld hand in hand,
Met overvloed en rust ten rei gaan over 't land;
Terwijl hy in den schaauw van myrth en olmenbladeren,

Die frisfche luwte fchept, die lust verfpreidt in de aderen;
Of achtloos, op 't geruisch van 't murmlend stroomgeschal,
In zoete mijmring zinkt by beek of waterval;

Of naar den wildzang hoort der veld- en boschkoralen,

Die 't gastvrij nestverdek met vloeibren dank betalen.
Of, als de gure Herfst de dagen famentrekt,

De lucht met wolken, de aard met zwangre buien dekt,
Vervolgt hy 't fchuwe wild met losgelaten winden;

Of zendt der roovren vlucht die ooft en oogst verslinden
De vlugge kogels na; of breidt zijn garen uit,

Of fpant den lijfterboog, en gadert najaarsbuit

Op de uit een vreemde lucht ons toegedreven zwermeň.
Dan, zangers, mocht voor 't minst uw zangtoon u befchermen!
Maar wreeder is de mensch dan de afgrond, wien de Lier
Vermurwen mocht! --Doch gy, den moeshof fchaadlijk dier
In teeldrift perkloos als in vraatzucht; die heel de aarde
U eigende als een roof, indien u 't menschdom fpaarde,
Gy grondbewoners van ons ftrandduin, hei, en zand,
U volg' verderf en moord door 's aardrijks ingewand↓

Ja, zalig rustgenot, en even zalig zwoegen,

Als 't hart een deelfter vindt in d' arbeid en 't genoegen,

Die de aard verhemelt door haar teêrheid, en 't verdriet
Den angel afneemt, of zijn' wonden balfems giet;

Wier schoot de huwlijkskoets in rank by rank doet bloeien,

En huis en vollen disch van zegen overvloeien,

Meer dierbaar dan de most, die in de druiftros zwelt,

Of waar de vette olijf zijn planter meê vergeldt!

Waar in we, als vuur en kracht zich door zich-zelf verslinden, Ons-zelv' in nieuwe vaag, in nieuwe jeugd hervinden,

En dubbeld leven in een faamgemengeld bloed,

Uit zuivre moederborst, uit vaderhart gevoed,
Om Vaderland en God en Heiland op te dragen!
Zalig de in dien plicht getrouw doorleefde dagen!
Zalig 't met dit heil van God gezaligd land!
Maar zaligst boven al, die Echt- en Vaderband!

1822.

SAF

[blocks in formation]

Heilige eerbied, zoete fmart:

Maar wanneer zijn tonen klimmen,

En de donder van zijn stem

Neergebonsde Dwingelangen

Blikfemt in metalen banden,

Beeft heel de afgrond onder hem.

Sprakeloos op één gedrongen,
Drijft in de onverbreekbre nacht
't Breedgefchouderd Voorgeflacht
Op den adem van zijn longen,

Op de klanken van zijn lier;

En het drinkt, met volle togen,

Oor, en borst, en vlammende oogen, Stroomen van geheiligd vier.

Alles heeft zichzelf verloren.

't Honderdhoofdig Helgedrocht Ligt ontketend in zijn krocht, Met ter neêr geftreken ooren,

« ПредишнаНапред »