Veracht, miskend, door domheid diep verstoten, Vermengd, vervalscht met Wangrieksch en Latijn, Kan 't zoet Slavoonsch, uit Oofterlucht gefproten, Wien kennis lust, niet onverfchillig zijn.
En, zoo haar roest der Duitschren taal mocht fmetten, Toch heeft heur vijl hun ruwe keel verzacht, En, Pers en Griek verneedrend voor heur wetten Aan Turk en Rus zijn tongval voortgebracht.
Gelukkig Oost, des menschdoms bakermat,
Dat, in den schaâuw van 't ruifchend palmenblad, Auroraas kus ontfangt op rozenkaken,
En hemelkracht in elken beet moogt fmaken Dien 't geurig ooft, dat uit uw hoven fchiet, U onverplant by 't lachend blosjen biedt! Van wien vervreemd, en aan de lucht onttogen
In 't mocderland met d' adem ingezogen,
De plant geftaâg verbastert van zijn aart, Voor fijner geest, met grover ftof bezwaard! Gy, wieg van ons, wien, van Araxes boorden Door 't koperrijk en lichaamstijvend Noorden, Door Hertsgebergt of steilen Donaurand Of amberrijk en stormig Baltisch strand, Of woefteny van ondoordringbre bosfchen, (Het vaderland van hengst en auerösfen,)
Naar 't Westerdeel des aardrijks uitgestroomd, Nog steeds van u in zoet gemijmer droomt; Die uit uw borst en fpraak en adem zogen, In onze taal uw wijsheid eeren mogen
En in wier hart de vonk zich niet verzaakt Die vlammende in uw Dichterboezems blaakt. ◇ Dierbaar Oost, wat mogen we ons miskennen, 't Vereelend oor aan wangekrijsch verwennen, En, niet verwarmd door d' ingefchapen gloed, (Afvallig kroost,) verzaken aan ons bloed?
Neen, eeren we u, en 't Godlijk taalvermogen, Een borst ontweld, door hooger geest bewogen, Wien ziel en fof, in ftaâgen wederschijn, Één spiegeling van heel de fchepping zijn! Gelukkig hy, die uwe fchattrezoren
Doordringen mocht, en in uw binnenst boren!
Hy zag den God die 't licht te voorschijn riep, In werking, en — verfmolt met die ons fchiep!
Weg 't fijfflend mondgebies en rochlend keelgegrom, Weg 't klepprig kaakgekwak of snorkend neusgebrom, Dat ge uitfist, fpuwt, en fpritst met hakklend woordverslikken, Belachlijk flangenbroed of varkensras! Verstom!
OnsNeêrlandsch flechts bracht de aard heur morgenftond weêrom,
Deed hier 't onduitsch gekrijsch van 't waanziek meesterdom De Goddelijke taal in d' adem niet verftikken.
Kwakzalverywvan Roomsche en Grieksche schrijvers,
Grootfprekend trotsch by waanziek onverstand,
Geweld- en dwang- en tevens oproerstijvers, En wroetende in hun eigen ingewand: Mishandeld volk, dat, fteeds met flavenzielen
In 't jok gebukt, naar overheerfchen tracht,
Zich wijs gelooft met voor een beeld te knielen, En, wie den God des levens dient, veracht: - Verfoeifel van het menschdom, helgebroedfel,
Tot 's aardrijks roê in 't roovrenhol ontstaan Wiens lust beftaat, by 't afgebedeld voedfel, In moord en bloed, verdelgen en verflaan: -
« ПредишнаНапред » |